Uitspraak beroepszaken kandidaatstelling Europees Parlement

Op 24 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in 3 beroepszaken rond de kandidaatstelling voor de verkiezing van de Nederlandse leden van het Europees Parlement. In alle zaken heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard. Daarmee zijn de kandidatenlijsten voor de aankomende verkiezingen definitief vastgesteld.

Beeld: ©Teun Berserik

De eerste zaak betrof het beroep van de Partij voor de Dieren tegen de schrapping van 3 kandidaten van de kandidatenlijst door het centraal stembureau (de Kiesraad). De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het beroep ongegrond verklaard. Het centraal stembureau had de kandidaten T. Regan (Verenigde Staten ), W.T. Kymlicka (Canada) en J.M. Coetzee (Australië) geschrapt, omdat zij niet beschikken over de 'Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen' in hun paspoort. Om die reden werd hun instemmingsverklaring geacht te ontbreken.

De Partij voor de Dieren voerde daar tegen aan dat een kopie van een geldig legitimatiebewijs is ingeleverd en dat daarmee aan de legitimatieplicht – het doel van de wetgever – is voldaan.

De Afdeling oordeelde dat met de kopieën van paspoorten zonder de ‘Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’ de verblijfsrechtelijke positie van Regan, Kymlicka en Coetzee niet kan worden vastgesteld en de instemming van de betrokken kandidaten, zonder kopie van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wet op de identificatieplicht, daardoor ontbreekt.

Vrouwen Partij

De Vrouwen Partij stelde beroep in tegen de ongeldigverklaring van de kandidatenlijst van de Vrouwen Partij door het centraal stembureau. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het beroep ongegrond verklaard.

Het centraal stembureau had de kandidatenlijst ongeldig verklaard, omdat de Vrouwen Partij geen bewijs van betaling had  ingeleverd van de verschuldigde waarborgsom van €11.250,-.

De Vrouwen Partij betoogde dat het vereiste een waarborgsom van € 11.250 te moeten betalen oneigenlijk is, omdat het kleine politieke partijen belemmert om deel te nemen aan de verkiezingen.

De Afdeling oordeelt dat artikel H 12 van de Kieswet een beperking inhoudt van het passief kiesrecht. Deze beperking van het passief kiesrecht is naar het oordeel van de Afdeling proportioneel. De waarborgsom vormt, gelet op de hoogte ervan in relatie tot de hoogte van het gemiddelde jaarinkomen in Nederland, geen wezenlijke belemmering voor een politieke partij om deel te nemen aan de verkiezingen. Volgens de Afdeling dient de beperking ook een objectief en legitiem doel. Zo heeft de wetgever, om het aantal kandidatenlijsten dat wordt ingediend enigszins te beperken en daardoor de keuze voor de kiezers overzichtelijk te houden, in de Kieswet bepaald dat partijen die nog niet het Europees Parlement zijn vertegenwoordigd, bij de indiening van een kandidatenlijst voor de verkiezing een waarborgsom moeten storten.

Van der Veen

De derde zaak betrof een beroep van een burger tegen de geldigverklaring van de kandidatenlijst met de aanduiding ‘PVV (Partij voor de Vrijheid)’ en de geldigverklaring van de kandidaten op de kandidatenlijst door het centraal stembureau. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het beroep ongegrond verklaard.

De heer Van der Veen betoogde dat de Partij voor de Vrijheid in de praktijk geen vereniging is en om die reden geen aanduiding boven een kandidatenlijst mag plaatsen. Verder voerde hij aan dat er vermoedens zijn dat de Partij voor de Vrijheid een criminele organisatie is, die vanuit het Europees Parlement misdrijven gaat faciliteren.

Het centraal stembureau had geen aanleiding gezien om, op basis van de vereisten in de Kieswet, kandidaten van de lijst ‘PVV (Partij voor de Vrijheid)’ te schrappen of deze lijst ongeldig te verklaren.

De Afdeling oordeelde dat het centraal stembureau terecht niet de rechtmatigheid van de Partij voor de Vrijheid, haar statuten, doelstellingen of activiteiten betrokken heeft bij de toetsing van de geldigheid van de kandidatenlijsten.